Gedicht van de maand

OKTOber


Verschijning

 

Het kind aan mijn hand ken ik niet.

We gaan door een landschap kaal

en zonder kleur, boven de horizon

spannen monsters samen.

 

Ik trek hem mee, vlúg vlúg,

een vervallen schuur in. Duisternis

valt op ons; een ijzige wind

jaagt hagel en sneeuw door de gaten.

 

Tussen puin en rot hurken wij neer.

Het kind in zijn veel te nette kleren

huivert als het angstig naar mij opkijkt,

zegt: ‘God trekt de stekker uit de wereld.’

 

Later, druipnat, zien we buiten

een man met een fiets aan de hand.

Ik ken hem niet. Hij knikt, vertrekt.

 

‘Nu heb ik hem gezien,’ zegt zacht het kind.

 

 

Atze van Wieren